De volgende ochtend vertrok De Boswachter weer en deze keer bleef hij enkele dagen weg.
Sarah zag het gebeuren. Zonder iets te zeggen verzamelde hij zoals gewoonlijk zijn spullen: zijn knapzak, bijl en mes, en ook zijn slaaprol. Om daarna ineens te vertrekken. Ze ving enkel nog een glimp van zijn ogen op, daar moest ze het mee stellen voor de komende dagen. Hoe lang hij zou wegblijven, de bomen mochten het weten. Zij wist het in ieder geval niet.
Sarah bleef alleen achter met een hoop gedachten als compagnon en natuurlijk ook met de dieren van het bos, maar dat was toch anders. De dagen en vooral de nachten alleen deden haar stil staan bij hoe ze daar beland was. Hoe ze daar als vrouw alleen in het woud verzeild was geraakt.
Het was een doordeweekse dags in juli en het was al behoorlijk warm en drukkend geweest. Slechts enkele moedige avonturiers hadden de dag getrotseerd. Zo ook Sarah. Sarah moest voor haar zieke moeder naar de apotheker en had dus weinig keuze. De grote, anders heel drukke stad lag er verlaten bij. Pas later die dag zou het terug gaan gonzen van bedrijvige bijtjes die het ergste van de hitte hadden afgewacht, vooraleer ze opnieuw hun bezigheden zouden hernemen.
Sarah kwam onderweg niet veel voorbijgangers tegen.
Jammer genoeg lokken zulke warme dagen ook andere ‘dieren’ naar buiten. Dieren die maar al te goed weten dat een eenzame prooi, versuft en verzwakt door de omstandigheden, ook lekker is. Het enige verschil was dat er op dat ogenblik niet veel pottenkijkers aanwezig waren.
Sarah wandelde nietsvermoedend binnendoor, langs de kleine, verlaten steegjes. Ze nam ze dagelijks, zonder er bij stil te staan of dit nu een goed idee zou zijn of niet. Waarom ook, in zo’n welvarende stad had ze toch niets te vrezen? Het waren de wegen van eenieder, ze bevond zich niet in één of andere ongure achterbuurt.
Als vrouw op zichzelf ging ze prat op haar zelfstandigheid. Ze had niemand nodig, wat het andere geslacht kon, dat kon zij toch ook? Natuurlijk.
Echter had daar blijkbaar iemand op gerekend. Iemand? Wel, een beest als een ‘aasgier’ hoort ook tot het rijk der levenden. We kunnen moeilijk bij alle perspectieven tegelijk stilstaan. Laten we voor dit verhaal de ander als een beest beschrijven, uit op een prooi. Een beest hongerig en zonder zelfbeheersing, had Sarah opgemerkt en achtervolgd.
Sarah had die dag een prachtige zwierige jurk en droeg haar haren los. Haar figuur en tred had al menig man doen omkijken en doen verpozen. Het mogen de pracht van de natuur zijn die dit teweegbrengt.
De aasgier kon echter weinig genieten van haar schoonheid, hij was enkel geïnteresseerd in de zoetheid van de verboden vrucht. De speelse versieringsdans en de wederzijdse toestemming die daar bij hoort was hem vreemd. Het leven was grauw en leeg voor hem. Zijn primaire bewegingsmotivatie was bevrediging.
Sarah had wel opgemerkt dat er iets kil loerde in de luwte. Ze probeerde de ongemakkelijke sensatie van zich af te schudden, maar het gevoel bekroop haar als een akelige spin, klaar om haar prooi te vangen. Het liet haar niet meer los…
En toen hoorde ze ook de voetstappen in de achtergrond. Met stevige en kordate tred hoorde ze iemand dichterbij komen. Niet behoedzaam en gevoelig, maar plomp en dof hoorde ze de ‘poten’ neerkomen. Het was geen katachtige, op zoek naar voeding voor zijn welpen. Het was een aaseter, onverzadigbaar en bruut.
En toen was het donker geworden. Meer kon ze niet herinneren. Enkel de sensatie van de achtervolging was nog zo ontzettend levendig en bekroop haar bijna elke nacht weer. De aard van de nachtmerries was elke keer anders, maar het gevoel bleef wel hetzelfde.
Een achtervolging, kilte, het gevoel niet te kunnen ontkomen… Ze had geen greep op de situatie, hoe zelfstandig dat ze ook altijd geweest was, hier verloor ze haar vrijheid en nog zoveel meer…
In de leegte van het huis, kwam Sarah zichzelf opnieuw tegen. Ze voelde zich eenzaam en hulpeloos en kon niet anders dan stilstaan bij het voorval dat haar had doen weglopen van de stad en de andere mensen die ze dacht te kennen en te kunnen vertrouwen. Het was pijnlijk en hartverscheurend voor haar. Ze had nooit gedacht dat het haar zou overkomen, maar ze voelde zich ineens nergens nog echt veilig.
In het bos voelde ze zich contradictorisch veilig genoeg van het ergste roofdier. Dat haar leven op andere manieren bedreigd was daar, vond ze minder erg. Ze voelde zich er gewoon deel van het leven en deel van de cyclus.
Dat het notabene een echt vleesetend dier was dat haar vond en van de verhongering redde, na haar vlucht van de grote, gemene stad, tarde haar stadse verbeelding volledig. Het dier was een prachtige vertoning van kracht. Later merkte ze op dat het ook gehavend was, net zoals zij. Hij had lelijke littekens aan zijn linker poot, zij aan haar persoon.
De dagen die ze alleen doorbracht waren heftig, maar ergens ook bevrijdend. Toch was ze heel erg blij toen ze de derde dag in de late namiddag De Boswachter zag toekomen met een schattig boeket veldbloemen. De veel betekenende glimlach zei genoeg. Hij was terug, mogelijks zelfs meer dan hij ooit al bij haar geweest was.
Die avond keerden ze de rollen om. Nu was het niet De Boswachter die een verhaal zou vertellen, maar was het Sarah’s beurt.
“Ik weet niet of ik je ooit verteld heb hoe ik in het bos verzeild ben geraakt”, begon ze haar verhaal. Eerst vertelde wat haar overkomen was voor de black-out, om daarna door te gaan met het avontuur dat het vinden van de hut vooraf gegaan was.
Ik had niet zo geweldig nagedacht, over mijn vlucht uit de stad. Ik voelde me er gewoon niet goed meer en moest weg. Ik maakte een rugzakje met dingen waar ik aan dacht, regelde opvang voor mijn moeder. Mijn moeder is dementerend moet je weten… Ik voel me er nog elke dag schuldig over, maar het was gewoon te pijnlijk om daar te blijven. Ik kon wat gebeurd was niet met haar delen en durfde haar zo ook niet meer echt onder ogen te komen. Ik hoop gewoon dat er goed zorg gedragen wordt voor haar. Enfin, ik dwaal af. Het is nooit mijn bedoeling geweest haar voor lang te verlaten, dat weet je wel hè?”
De Boswachter knikte even geruststellend.
Weet je nog die dag dat je me ’s avonds aan je hut terugvond, uitgeput en hongerig, Ik had wel gedacht aan wat spulletjes, maar ik had gehoopt dat eten vinden zoveel gemakkelijker zou zijn… Ik had gedacht ergens een camping met een winkeltje te vinden. En ik zou natuurlijk ook wel andere mensen tegenkomen. Misschien was ik te naïef.
Ik geraakte al snel mijn oriëntatie kwijt en was genoodzaakt de nacht door te brengen in het bos met mijn slaapzak. Ik krulde me op tegen een boom, achter een heuveltje waar de wind me al niet meer kon vangen. Gelukkig was het een zomernacht…
In in alle hectiek was ik ook vergeten dat het tijd was voor, je weet wel. Daar zat ik dan, verdwaald in het bos, met enorme angst en euh… buikpijn. Ik had er niet aan gedacht iets mee te nemen… Oh wat voelde ik me ontredderd daar alleen. Het was één van de eerste keren dat ik me opnieuw zo terug gekatapulteerd voelde naar dat moment in de stad. Zo alleen en bang. Niemand om me te helpen, niemand om me te sussen. Ik weende mezelf die nacht in slaap.
De Boswachter luisterde stil, aandachtig en kreeg zelf zo nu en dan een traan in zijn ogen, doch verroerde zich niet.
’s Ochtends werd ik dan wakker met slechts een uurtje of 3 slaap achter mijn kiezen. Het ochtendzonnetje was ondertussen al een uurtje op post en scheen enthousiast door het bladerdek heen. Ik voelde me alweer veel rustiger en genoot van de frisse nieuwe dag en de zonnestralen die me zachtjes streelden over mijn vermoeid lichaam.
Ik voelde me gek genoeg ook helemaal niet zo alleen meer, en had het verbazingwekkend ook niet koud gehad. Normaal gezien ben ik een echte koukleum moet je weten.
Tijdens mijn ochtend stretch ontdekte ik dat er iets zacht en warm achter me lag.
Toen ik me omdraaide om te kijken wat ervoor gezorgd had dat ik het zo lekker warm had gehad, verschoot ik me een bult. Ik heb die ochtend echt alle vogels wakker gekrijst, denk ik. Ik probeerde, zo goed en zo kwaad als ik kon met die slaapzak nog rond me, achteruit te krabbelen, weg van die reusachtige verschijning. Ik weet niet of jij je nog kunt herinneren hoe het was om de eerste keer Grom tegen te komen? Zelfs zo opgerold vond ik hem echt adembenemend groot.
Door mijn decibels schrok Grom ook wakker en gromde hij eens verveeld. Wat doet dat vrouwenmens toch zo heftig, dacht hij wellicht.
Toen Gromzelf heel rustig bleef kijken naar mij, kalmeerde ik zelf ook terug een beetje. Ik snapte niet zo goed wat er gebeurde, want dit is toch niet wat je van een wilde beer mag verwachten? Zou het dan een tamme beer zijn, dacht ik bij mezelf?
Wie weet kwam Grom wel uit een circus, met die lelijke verminking aan zijn voorpoot. Misschien was hij dan wel terug naar de natuur gebracht omdat hij waardeloos was geworden voor hun? Hoe dan ook was Grom duidelijk minder onder de indruk van mij, dan ik van hem.
Grom maakte aanstalten om recht te staan en er ontsnapte toch opnieuw een gil uit mijn mond. Het gekke was dat ik achteraf besefte dat dit gillen eigenlijk bevrijdend voelde, want na het voorval in de stad leek het wel alsof ik mijn stem verloren was.
Grom stelde zich verder rustig recht, terwijl hij aandachtig naar mij bleef kijken. Ostentatief maakte hij een sniffendgeluid en haalde hij zijn neus op, alsof hij wilde zeggen: "vrouwe, je stinkt!"
Op dat ogenblik realiseerde ik me dat het niet anders kon dan dat Grom was afgekomen op de geur van mijn bloed. Oh, wat was ik dom geweest. Ik schaamde me zowel voor mijn naïviteit alsook dat ik me zo slecht had voorbereid.
Verzonken in gedachten bracht Grom me weer bij de les. Hij liet weer even horen waarom de naam Grom,zoals ik later vernam van jou, zo op zijn lijf geschreven was.
Grom draaide zich traag om en keek me aan alsof hij me vroeg hem te gaan volgen. Ik bleef natuurlijk stokstijf liggen in mijn slaapzak… Wat dacht die beer wel?
En daar was het weer, die prachtige en ietwat verveeld klinkende grom.Toen ik eindelijk begreep dat de grote beer niet zou vertrekken zonder mij, hoe gek dat ook mag klinken voor een buitenstaander, krabbelde ik recht en kroop ik uit mijn slaapzak.
Samen met Grom was het nog 2 dagen stappen om hier uiteindelijk aan de hut toe te komen. Eerst schokte ik op een afstandje angstvallig achter hem, maar geleidelijk aan durfde ik al wat dichterbij te komen. ’s Nachts hoopte ik heel stiekem terug in de buurt te mogen slapen, want het deed me wel echt veilig voelen, in de stevige nabijheid van de zachte reus.
Aan het einde van de tweede dag kwamen we uiteindelijk terug aan bij de hut, de magische plek waar ik ondertussen ook echt van ben gaan houden. Wat ik toen als eerste besloot te doen was mijn intussen vieze kleren wassen. En zo vond je me dan uiteindelijk terug, in mijn ondergoed terwijl ik probeerde de plekken uit mijn jeans te krijgen.
Je hebt toch niet te lang staan kijken voor je iets zei hè?
De Boswachter werd helemaal rood toen Sarah dat zei. Het was immers al lang geleden dat hij nog iemand had gezien, laat staan een vrouw in ondergoed.
Hij had nooit geweten dat het eigenlijk Grom was die haar hierheen had geleid. Ergens stelde het hem gerust. Dat wilde toch zeggen dat ze het niet zomaar op zichzelf had gevonden. Mogelijks wist er dus nog niemand anders van het bestaan van de bewoonde hut. Het was al genoeg voor hem nu hij de hut met iemand anders moest delen.
De twee nachtjes op zichzelf hadden gemaakt dat hij nu de ruimte voelde om eens te kunnen luisteren naar Sarah en haar verhaal. Wat ervoor had gezorgd dat ze de bewoonde wereld, waar ze altijd zo vol lof over sprak, had verlaten. Nu begreep hij haar veel beter. Dit sociale wezentje had veel meer kanten dan ze oorspronkelijk had laten zien. Het maakte dat hij zich ook al meer op zijn gemak ging voelen bij haar.
Hij nam zich voor om ook iets van zijn verleden te delen met haar, maar niet meer vanavond. Het was ondertussen alweer laat genoeg geworden. Hij hield het bij:
"Sarah, ik heb je nooit mijn naam verteld." "Mijn naam is … " vervolgde hij en hij gaf haar een knipoog. Ze verschoot, keek hem nog eens goed aan en knikte zachtjes.
Ze besloten de nacht met nog enkele drankjes en maakten zich daarna klaar voor de nacht.